In mei kwam Tweede Kamerlid Roelof Bisschop van de SGP met vragen over de door het onderwijsveld als ongewenst beschouwde fusiecompensatieregeling. Met zijn antwoorden hierop geeft staatssecretaris Sander Dekker van OCW blijk van onwetendheid over de beleidsbepaling van schoolbesturen. Het lijkt erop dat hij schoolbestuurders ziet als waarzeggers…

Van een schoolbestuur wordt verwacht, en dat is logisch, dat het zijn beleid voert op basis van kenbare gegevens of gefundeerde verwachtingen over de (nabije) toekomst. De regelgeving is daarop toegespitst. Het bestuur dient een meerjarenbeleidsplan te hebben en een daaraan verbonden meerjarenformatieplan. Ook het toezicht op de financiën is zo ingericht dat het bestuur duidelijkheid moet verschaffen over de wijze waarop het de continuïteit van de organisatie waarborgt, zoals middels een continuïteitsparagraaf.

De tegenstelling tussen de hierboven genoemde regels met de antwoorden die de staatssecretaris geeft, zit in het volgende: er wordt als eis voor het verkrijgen van fusiecompensatie gesteld dat een bepaald deel van de leerlingen de fusie volgt. Dat klinkt logisch, maar de realiteit leert dat dit moeilijker te voorspellen is dan de regelgeving nu verlangt.

Schoolkeuze ligt bij ouders

Ouders beslissen vaak in de zomervakantie (waarin de fusie daadwerkelijk plaatsvindt) of hun kind of kinderen meegaan met de fusie of dat ze toch een andere school kiezen. Voorbeelden hiervan zijn er te over. Het besluit tot fusie en alle daaraan gerelateerde stukken, bijvoorbeeld over de formatie en de financiën, dateren van ver voor de zomervakantie. Dan zijn ouders niet zo bezig met hun schoolkeuze, blijkt in de praktijk.

Continuïteit, stabiliteit en voorzienbaarheid in handelen zijn onzeker geworden in een fusieproces. Schoolkeuze ligt niet in handen van het schoolbestuur, maar van de ouders. De staatssecretaris stelt dat juist met de compensatie als stimulans tot samenvoeging een toekomstbestendige school kan worden vormgegeven. In de praktijk blijkt dat besturen die stimulans niet herkennen en de onzekere factor benoemen.

Financiële consequenties

De financiële stimulans is dus niet zeker. Daarom dient het bestuur voor een stabiele beleidsvorming uit te gaan van het negatieve scenario waarin maar weinig of zelfs geen leerlingen de fusie volgen. In dat geval is fuseren namelijk doorgaans duurder dan niet fuseren. Het wordt pas achteraf duidelijk wat de financiële consequenties zijn.

De staatssecretaris veegt daarnaast alle samenvoegingen waarbij weinig of geen leerlingen zijn meegegaan op één hoop. Er gingen in een aantal gevallen geen leerlingen mee en dus waren het volgens hem geen fusies.

Identiteit

De enige eis voor samenvoeging is de overgang van genoeg leerlingen, maar een school is meer dan alleen de leerlingpopulatie. Dat blijkt onder meer uit de wettelijke eisen die gesteld zijn voor de fusie-effectrapportage. Zo is de identiteit van de school ook een belangrijk item. In debatten in de Tweede en vooral ook de Eerste Kamer over de samenwerkingsschool kwam dat goed naar voren. De wetgever en de staatssecretaris waren het daarover eens. De onderbouwing van de regelgeving over de fusiecompensatie is, zo blijkt, op een heel andere grondslag gebaseerd dan de overige fusiewet- en regelgeving.

Uit zijn antwoorden blijkt dat de staatssecretaris de professionaliteit van de schoolbesturen miskent. Een bestuur wordt immers gestraft voor ontwikkelingen die het niet in de hand heeft. In plaats van het onderwijsveld in tijden van leerlingendaling daadwerkelijk een stimulans te bieden, wordt vereist dat bij een samenvoeging het schoolbestuur op voorhand moedwillig grote onzekerheden in het financieel en formatiebeleid inbouwt.

Of ziet Dekker schoolbestuurders als vakkundige waarzeggers die door een glazen bol in de toekomst kunnen kijken?

Hans Teegelbeckers, directeur VOS/ABB

Lees ook het bericht Fusie: jammer maar helaas als leerlingen niet meegaan….

Deel dit bericht: