DUO heeft de jaarcijfers over 2021 van de onderwijssectoren bekendgemaakt. Daaruit valt op te maken dat zowel het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs minder bekostiging heeft kunnen uitgeven dan het heeft ontvangen.

Het gaat om ongeveer 485 miljoen euro in het primair onderwijs en 542 miljoen euro in het voortgezet onderwijs. De PO-Raad meldt daarbij dat de meerjarenbegrotingen laten zien dat de reserves de komende jaren zullen dalen. De VO-raad meldt dat scholen hiermee langer de tijd nemen om de NPO-middelen uit te geven.

VOS/ABB verwacht, op basis van ervaringen en de berichten van leden, dat ook over 2022 in het funderend onderwijs weer meer geld binnenkomt dan kan worden uitgegeven. Onze leden begroten doorgaans negatief, maar politieke keuzes tijdens het boekjaar zorgen voor incidentele geldinjecties die niet ineens zijn uit te geven. Dat maakt negatief of op nul realiseren bijna onmogelijk.

De laatste jaren zet de politiek extra investeringen in via doelfinanciering, waardoor besturen de middelen niet kunnen inzetten op de plekken die volgens de eigen organisatie (waaronder directeuren, GMR en teams) het meest nodig is.

Onvoorspelbare financiering

De toename van reserves is voor een groot deel te wijten aan de onvoorspelbare wijze van financiering door het ministerie van OCW, zo concludeerde de Inspectie van het Onderwijs al eerder. De inspectie stelde in 2018 over opgelopen reserves in 2017 bijvoorbeeld dat ‘het onderwijs ook moeilijk in staat [is] om (forse) financiële impulsen in korte tijd in de organisaties te verwerken’.

Daarna zijn de (forse) financiële impulsen vanuit de overheid alleen maar toegenomen. De momenten waarop de gelden vaak ineens en incidenteel worden overgemaakt, en ook de wijze waarop besteding wordt verlangd, frustreert het proces van zorgvuldig meerjarenbeleid.

De afgelopen jaren is de trend te zien dat in het derde kwartaal van een boekjaar nooit precies duidelijk is hoeveel kon worden uitgegeven in dat boekjaar en wanneer precies. Telkens kwam er weer ineens extra geld, of was het er al, maar mocht het nog niet worden uitgegeven. Of het kwam ineens, maar moest deels worden bewaard voor een ander boekjaar. Realisatie zonder toename van reserves landelijk is dan vooraf niet plannen.

Minder investering waar dat nodig is

Onze leden zijn continu bezig om de beschikbare middelen in te zetten voor het primaire proces. De toename van forse financiële incidentele impulsen via doelfinanciering belemmert de mogelijkheid om de middelen daar te brengen waar ze het meest nodig zijn (en het kan de solidariteit tussen scholen binnen een bestuur ondermijnen). Het zorgt immers voor investering op basis van een landelijk gemiddelde. Daardoor worden de specifieke omstandigheden op een schoolvestiging of in een dorp, wijk of regio gemist. Dat leidt tot minder investering waar het nodig is.

Besturen willen tijdig weten waar ze aan toe zijn, zodat ze met de directeuren, GMR en teams de inzet van middelen zo doelmatig mogelijk kunnen inzetten. Dat lukt niet met de wildgroei aan subsidies en incidentele miljoenenregens voor specifieke (politieke) doelen. De overheidssturing via de bekostiging frustreert daarmee doelmatig bestuurlijk handelen ten behoeve van onderwijskwaliteit.

Met structureel beschikbaar geld kunnen besturen en scholen de middelen ook structureel daar inzetten waar het nodig is. Het geeft ook de vastigheid om niet incidenteel personeel aan te trekken, maar juist structureel personeel te boeien en binden voor het onderwijs.

Deel dit bericht: