Het debat over artikel 23 van de Grondwet  lijkt te draaien om behoud of afschaffing. Maar volgens VOS/ABB gaat het om iets fundamentelers: hoe de vrijheid van onderwijs ook in deze tijd betekenisvol blijft.  Frank de Wit en Ronald Bloemers beschrijven – in reactie op het artikel in de Volkskrant – waarom en waartoe die herijking nodig is.

Artikel 23 is het laatste van onze 23 grondrechten in de Grondwet. In onze grondrechten zit geen ordening: ze vormen een samenhangend geheel van gelijkwaardige waarden. In politiek en media laait de discussie over artikel 23 van de Grondwet opnieuw op. Vooral de vrijheid van onderwijs staat daarmee weer in de schijnwerpers. Dat is terecht, want vragen over kansengelijkheid en de maatschappelijke opdracht van scholen raken direct aan dit artikel en aan de manier waarop die vrijheid in de praktijk wordt ingevuld.

Op school vindt ontmoeting plaats

Binnen VOS/ABB zien wij dagelijks hoe kinderen op school nieuwsgierig zijn naar elkaar. Vanuit die nieuwsgierigheid begint niet alleen leren, maar ook samenleven. In een tijd waarin veel kinderen in hun eigen online bubbel leven, is school een van de weinige plekken waar echte ontmoeting plaatsvindt. Zonder ontmoeting geen mogelijkheid tot verbinding. De school is de samenleving in het klein, die opleidt tot de samenleving in het groot. Die opleiding kan niet half of eenzijdig zijn; ze hoort breed te zijn.

Toch zien we dat de vrijheid van onderwijs in de praktijk soms ook onbedoeld bijdraagt aan scheiding – tussen kinderen met verschillende achtergronden, levensovertuigingen of kansen. Dat vraagt niet om minder vrijheid, maar om meer verantwoordelijkheid. Scholen moeten plaatsen van ontmoeting blijven, juist daar waar verschillen bestaan. Kinderen met gelijke talenten verdienen gelijke kansen.

Valse tegenstelling

Het debat over artikel 23 wordt vaak gereduceerd tot een valse tegenstelling: afschaffen of behouden. Maar de vrijheid van onderwijs hoeft niet te verdwijnen – ze moet opnieuw worden ingevuld. De samenleving van nu is niet die van 1917 of van 1848. Scholen zijn diverser dan toen, de roep om gelijke kansen en gedeelde waarden is sterker. Deze roep komt niet langer van de onderwijsaanbieders, zoals tijdens de schoolstrijd, maar van de onderwijsconsumenten: de burgers. Dat vraagt om een herijking van artikel 23 qua vertrekpunt. Niet als bedreiging, maar als kans om die vrijheid toekomst te geven.

Een eigentijdse invulling betekent dat het recht van elk kind op goed onderwijs het uitgangspunt wordt; dat de overheid verantwoordelijkheid draagt voor gelijke kansen; en dat scholen bijdragen aan de democratische rechtsstaat. Tegelijk blijft de vrijheid bestaan om een school te stichten en onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Wat verandert, is dat het recht van het kind op ontwikkeling onderdeel én de basis wordt van diezelfde vrijheid.

Vrijheid vraagt om vertrouwen

Vrijheid brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Wie publieke middelen ontvangt, draagt ook een publieke verantwoordelijkheid. Die geldt evenzeer voor de overheid: zij moet afstand bewaren en de ruimte voor de vrijheid van onderwijs respecteren. Sturen op waarden is iets anders dan sturen op overtuiging of bemoeienis met de inhoud. Vrijheid vraagt niet om controle, maar om vertrouwen – binnen duidelijke grenzen.

Artikel 23 gaat bovendien niet alleen over bijzonder onderwijs en diens vrijheid. Het bepaalt allereerst dat de overheid moet zorgen voor voldoende en goede openbare scholen, toegankelijk voor iedereen. Dat is geen bijzin, maar de kern. Juist die openbare scholen hebben een sleutelrol in het tegengaan van segregatie: ze brengen kinderen van verschillende achtergronden samen. Openbaar onderwijs verbindt; het sluit niet uit, maar nodigt uit. Hier ligt dan ook een duidelijke opdracht voor de overheid: zorg dat elk kind, ongeacht achtergrond of overtuiging, een school vindt die inclusief en veilig is.

Belofte voor de toekomst

De vrijheid van onderwijs hoeft niet verdedigd te worden tégen verandering, maar steeds opnieuw te worden begrepen in de tijd waarin we leven. Dat sluit aan bij het Kinderrechtenverdrag, waarin het belang van het kind centraal staat. Wie dat serieus neemt, kijkt niet vanuit de onderwijsinstelling, maar vanuit het kind, aan wie dat verdrag uit noodzaak rechten toekent.

Wie vrijheid wil behouden, moet haar durven vernieuwen. Daarom verdient artikel 23 een eigentijdse herziening, waarin het recht van het kind op goed onderwijs de basis vormt. Zo blijft de vrijheid van onderwijs niet alleen een recht uit het verleden, maar een belofte voor de toekomst.

Deel dit bericht: