In aanloop naar de verkiezingen onderzoekt VOS/ABB voor haar leden de onderwijsplannen van politieke partijen. Wat zeggen de verschillende verkiezingsprogramma’s over de plannen voor het onderwijs? Waar liggen overeenkomsten en verschillen? En, helaas ook: welke partijen hebben geen concrete plannen voor het onderwijs? In de serie ‘Onderwijs op de kieslijst’ informeren we je tot aan de verkiezingen wekelijks over onze bevindingen aan de hand van de thema’s die relevant zijn voor het openbaar onderwijs. In deze editie deel 1 van een tweeluik over: de verschillende visies op de functie van het onderwijs en de professionele autonomie van de leraar hierbij.

Na de bespreking van de stelsel-discussies van sturing en bekostiging van onderwijs en artikel 23 GW en de vrijheid van onderwijs, bespreken we deze week de (beleidsmatige) functie van onderwijs: hoe zien de verschillende partijen de functie van het onderwijs en de rol van de leraar hierin? Is het onderwijs een ‘maakbaar proces’ dat ingezet kan worden om doelen te behalen? Staat het onderwijs ten dienste van de ‘BV Nederland’ en moet het zo goed mogelijk de werknemers van de toekomst afleveren (kwalificeren)? Of is het onderwijs vooral de plek waar leerlingen mens worden en kunnen oefenen met samenleven (gevormd worden)?

 

Is het onderwijs een ‘maakbaar proces’ dat ingezet kan worden om doelen te behalen?

De autonomie van de leraar is hierbij de laatste jaren een veelbesproken thema. Als de overheid doelen wil behalen via het onderwijs, zegt dat niet alleen iets over welke functie de overheid het onderwijs toedicht. Het heeft ook gevolgen voor wat de leraar doet in de klas. Veel inmenging of controle kan het gevoel van professionele autonomie van de leraar verkleinen. Meer autonomie en vertrouwen in de professionaliteit van de leraar zou zorgen voor hogere onderwijskwaliteit en een aantrekkelijker beroep met daardoor meer leraren[1] – en laten de onderwijskwaliteit en het lerarentekort nou net twee belangrijke thema’s zijn in de onderwijshoofdstukken van de verkiezingsprogramma’s. Wat zeggen de verkiezingsprogramma’s dan over de functie van het onderwijs en de professionele autonomie van de leraar hierbij? In dit artikel bespreken we het eerste deel van deze vraag.

Kennisoverdracht op de eerste plaats

We beginnen bij de partijen voor wie de kwalificatiefunctie van het onderwijs centraal staat: onderwijs moet in de eerste plaats bijdragen aan het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen. Daarnaast leggen deze partijen nadruk op de socialisatiefunctie in de zin van nationale of levensbeschouwelijke waarden. Criteria als doeltreffendheid en keuzevrijheid krijgen prioriteit.  De overheid moet via regulering zorgen voor basisnormen (curriculum, taal, examens), terwijl scholen en ouders meer zeggenschap krijgen. De leraar wordt hier vooral gezien als uitvoerder van een duidelijke kennisopdracht.

Zo wil de PVV dat het onderwijs alleen over basisvaardigheden gaat, alles wat daar niet mee te maken heeft “is opvoeding en dus aan de ouders”. BBB zegt “overdracht kennis en vaardigheden is basistaak voor onderwijsinstellingen”. FvD spreekt van “neutraal kwalitatief hoogwaardig onderwijs zonder ideologie”. JA21 spreekt wel van onderwijs als plek van vorming van jonge mensen tot weerbare burgers, maar: “tegelijkertijd moet de school niet een ideologisch opvoedingsinstituut zijn met verplichte indoctrinatie (…)”.

Deze partijen plaatsen ‘overdracht van kennis en vaardigheden’ tegenover ‘beïnvloeden vanuit een ideologie’. Hierbij wordt LHBTIQ+-emancipatie dan als ideologie gezien maar religieus onderwijs (behalve de Islam) niet.

 

Kennisoverdracht naast vorming

Daartegenover staan de christelijke partijen, die vorming juist als kern van goed onderwijs benoemen. Zo stelt het CDA: “Goed onderwijs richt zich op het vormen van kinderen.” De SGP schrijft: “Onderwijs vormt kinderen en jongeren en brengt hen kennis bij om zo hun plaats in de samenleving in te nemen.” En de CU benadrukt: “Onderwijs is meer dan het overdragen van kennis. Het vormt kinderen en jongeren (…)”. Voor deze partijen is onderwijs dus nadrukkelijk meer dan kennisoverdracht: vorming staat centraal.

Veel andere partijen kiezen een breder perspectief en zien onderwijs expliciet als meer dan kwalificatie alleen. Socialisatie en persoonsvorming zijn minstens zo belangrijk. Onderwijs moet bijdragen aan kansengelijkheid, democratie, duurzaamheid en persoonsontwikkeling. Rechtvaardigheid en keuzevrijheid zijn daarbij leidende criteria.

De VVD noemt onderwijs “de springplank naar een fijne, vrije toekomst. Op school leer je de basisvaardigheden (…) maar ook hoe we met elkaar omgaan en fijn samenleven.” NSC benadrukt vooral “de vrijheid van ouders en scholen om een eigen levensbeschouwelijke grondslag te kiezen”, maar koppelt onderwijs daarnaast aan gelijke kansen en maatschappelijke participatie.

 

Brede scholen

Een aantal partijen benadrukt het belang van brede scholen waar onderwijs samenkomt met zorg, welzijn en maatschappelijke partners. GroenLinks-PvdA spreekt over een “brede blik” op opgroeien. D66 pleit voor de “brede buurtschool” met een rijk aanbod naast de basisvaardigheden. Voor de SP is de school “meer dan lesgeven: een plek waar kinderen leren, spelen, eten en bewegen”. De PvdD wil “kindgericht onderwijs waarin alle persoonlijke ontwikkeling en het eigen tempo voorop staan”, met nadruk op sociaal-emotionele ontwikkeling.

Voor de meeste partijen is onderwijs dus meer dan alleen kennisoverdracht. Van twee partijen is niet goed uit de verkiezingsprogramma’s af te leiden hoe zij hierover denken: DENK en Volt.

De professionele autonomie van de leraar – deel 2

De functie van onderwijs gaat voor partijen dus over wat op scholen geleerd wordt en waarom. Dit kan niet los worden gezien van hoe (en door wie) dit aangeleerd wordt. Politieke partijen spreken bijna unaniem over het herwaarderen en vertrouwen van de leraar als professional. Lees in deel 2 wat ze hier precies over schrijven en hoe VOS/ABB naar deze vraag kijkt.

Deel dit bericht: